Bewijslast in gerechtelijke procedures

bewijslast

De bewijslast is een belangrijk aspect van veel gerechtelijke procedures en vormt een essentieel onderdeel van het burgerlijk procesrecht. Enkel het feit dat je iets wel of niet moet bewijzen kan het verschil maken voor de uitkomst van een zaak. Degene die de bewijslast heeft moet kort gezegd voldoende kunnen aantonen waarom hij gelijk heeft. Dit bewijs kan behoudens uitzonderingen worden geleverd door alle mogelijke middelen. Als uitgangspunt geldt dat degene die zich op rechtsgevolgen beroept de bewijslast draagt. Echter niet alles hoeft te worden bewezen en soms kan de bewijslastverdeling anders uitvallen. In dit artikel bespreek ik wat wel en wat niet bewezen moet worden, wie moet bewijzen, de omkeringsregel en wanneer eventuele andere uitzonderingen van de bewijslast zich voordoen.

Reikwijdte

Regels van bewijsrecht gelden in dagvaardingsprocedures en verzoekschriftprocedures.[1] Dit betekent dat deze regels niet gelden in kort geding procedures omdat er dan teveel spoed bij komt kijken en het toepassen van bewijsrecht enkel voor ongewilde vertraging zal zorgen. Waar het bewijsrecht in beginsel geldt voor alle dagvaarding- en verzoekschriftprocedures, kan het zo zijn dat de aard van een verzoekschriftprocedure zich tegen de toepassing van bewijsrechtelijke regels verzet. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een verzoekschriftprocedure met spoed moet worden afgehandeld en dus lijkt op een kort geding.

Bewijslast

Bij een procedure is er altijd een inleidend processtuk, in het bijzonder een dagvaarding of een verzoekschrift. Degene die de procedure entameert beroept zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten.[2] Als hoofdregel geldt dat diegene ook de bewijslast draagt. Deze partij draagt dan in beginsel de bewijslast over alle feiten of rechten die hij stelt in zijn inleidend processtuk. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat wanneer iemand een andere partij dagvaardt wegens wanprestatie, hij degene is die moet bewijzen dat er sprake is van wanprestatie. Dit geldt dan voor alle aspecten van het leerstuk wanprestatie, behoudens uitzonderingen. Het feit dat een partij de bewijslast draagt impliceert bewijsrisico.[3] Als de rechter namelijk niet is overtuigd door het bewijs dan zal hij de feiten of rechten niet als vaststaand beschouwen en daardoor kan een vordering vaak niet worden gehonoreerd. Daarom kan essentieel zijn wie aan zet is om te bewijzen en wat hij of zij precies moet bewijzen.

Niet bewijzen

Kort gezegd geldt dus als hoofdregel: wie stelt, bewijst. In beginsel gaat het dan om alle feiten en rechten die worden gesteld. Er zijn echter drie categorieën uitzonderingen die niet hoeven te worden bewezen en waar dus geen bewijslast op rust. Allereerst hoeft een partij niet of onvoldoende betwiste feiten niet te bewijzen.[4] De gedaagde in een dagvaardingsprocedure moet namelijk specifiek feiten betwisten die de eiser heeft gesteld. Wanneer hij dit niet of onvoldoende doet staan de feiten in rechte vast en is er geen bewijs nodig. Ook processuele feiten hoeven niet bewezen te worden. Dat er een dagvaarding is gebracht hoeft een partij bijvoorbeeld niet te stellen. Ten slotte behoeven feiten van algemene bekendheid en ervaringsregels geen bewijs.[5] Dit zijn feiten die een rechter aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, ook zonder dat ze door een partij gesteld zijn.

Omkeringsregel

Een bijzondere uitzondering op de hoofdregel is de zogenaamde omkeringsregel. Deze omkeringsregel kan opgaan in gevallen waar een normschending en schade bewezen kan worden maar niet zeker is of hiertussen een causaal verband bestaat. Het gaat dan om een schending van normen die op een bepaald type schade, vaak letselschade, zijn gericht en waarvan kan worden aangenomen dat de schade door een bepaalde handeling is veroorzaakt. De Hoge Raad geeft het volgende beoordelingskader voor de omkeringsregel: Er moet (1) vast te komen staan dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt het ontstaan van een specifiek gevaar te voorkomen en (2) in een concreet geval moet dit specifieke gevaar zich verwezenlijkt hebben.[6] Hier wilt de Hoge Raad de eiser in bepaalde gevallen beschermen ten aanzien van het bewijzen van het causaal verband. Wanneer de omkeringsregel opgaat moet de tegenpartij namelijk bewijzen dat er geen causaal verband bestaat tussen de normschending en de schade. Het is van belang om op te merken dat de omkeringsregel niet vaak opgaat en echt een uitzondering op de hoofdregel blijft.

bewijslast

Andere uitzonderingen

De omkeringsregel is niet de enige uitzondering waardoor de bewijslastverdeling iets anders uit kan vallen. Uit enige bijzondere regel of uit eisen van redelijkheid en billijkheid kan namelijk een andere verdeling van de bewijslast voortvloeien. Een voorbeeld van enige bijzondere regel die de bewijslastverdeling veranderd is het geval wanneer meerdere gebeurtenissen kunnen hebben geleid tot dezelfde schade en vaststaat dat ten minste één van die gebeurtenissen de oorzaak van de schade is.[7] Ook de bewijslast van een werkgever en de bewijslast van terhandstelling zijn voorbeelden van enige bijzondere regels die de bewijslast anders verdelen. Dit blijven echter opnieuw uitzonderingen op de hoofdregel. Ook de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen tot een andere bewijslastverdeling leiden maar dit komt in de praktijk nauwelijks voor.

Conclusie

Al met al is duidelijk dat de bewijslast een belangrijk aspect is van veel procedures. Het bewijsrisico zorgt voor een extra druk bij degene die de bewijslast draagt. Indien een partij de bewijslast heeft betekent dit echter niet dat de wederpartij geen bewijs mag leveren. Tegenbewijs staat in beginsel namelijk altijd vrij.[8] De bewijslast wordt normaliter gedragen door de partij die zich op rechtsgevolgen beroept. In de praktijk is dit meestal de eiser maar soms kan het ook de wederpartij zijn bij een eis in reconventie. Dit is het geval waarin de gedaagde niet alleen verdedigt maar zelf ook een eis stelt. Degene die moet bewijzen hoeft ook niet alles te bewijzen en bewijst enkel wat de wederpartij voldoende heeft betwist. Zo blijft de omvang van het geding enigszins beperkt en zal de procedure zich normaliter focussen rond één of enkele hoofdpunten.

Auteur: Max van der Veer

[1] Art. 284 lid 1 jo. 149 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

[2] Art. 150 Rv.

[3] R.J.B. Boonekamp & W.L. Valk (red.), Stelplicht & Bewijslast, Deventer: Wolters Kluwer, p. 10.

[4] Art. 149 lid 1 Rv.

[5] Art. 149 lid 2 Rv.

[6] HR 29-11-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE7345 (Lekkende tankcontainer,Transport Ferry Service/Nederlandse Spoorwegen).

[7] Art. 6:99 Burgerlijk Wetboek (BW).

[8] Art. 151 lid 2 Rv.

Contact